Sommige gitaarklanken bleven in nissen hangen. Anderen weerkaatsten in oren. Sommige oren droegen ringen. De kachel stond aan, want het was fris voor de tijd van het jaar. De vloeren kraakten soms door de kubieke uitzetting van het opwarmende hout. Het klonk misschien als haardvuur of als stukgebeten pepermunt maar het kon de noten niet overstemmen. Er waren tijden dat niemand noten hoorde. Dat vingers geen gitaren konden bewegen. De snaren werden niet beroerd. Er waren tijden dat er geen gitaren waren. Toen er weer gitaren waren, waren er tijden dat niemand luisterde.